Laatst fietste ik nog wat. Je kunt nu eenmaal niet altijd rennen, ik had lang gewerkt en was duf. Het was een mooie nazomeravond, ik fietste de stad uit, een stukje door Diepenveen, het stenen kruis, de Boskamp, langs Groot Hoenlo terug.
Ik was wat in gedachten, ik weet nieteens precies waaraan, maar wat ik wel weet is dat ik bijna een hardloopster op haar schenen reed. Ik snap nog altijd niet hoe het kon, op de lijnrechte en zo goed als lege weg waar ik reed. Het ging net goed, zij merkte het niet eens, zij groette zelfs nog toen ik haar passeerde en ik groette terug.
‘ hallo’
Ik fietste door en vroeg me af hoe het was geweest, als zij en ik iets minder geluk hadden gehad. Mijn voorband die nog net haar schoen raakt, de voet die uit de schoen schiet, haar witte kuiten boven het zwarte asfalt, hoe ze door haar knieen gaat, een schreeuw geeft, handpalmen die op het wegdek kletsen, schaven en dat terwijl ik ‘o mijn god, sorry’ of iets anders zeg dat even lullig is als goedbedoeld, bij haar nog voor ze de grond raakt een loopdroom uitelkaar spat, een marathon net onder de drie uur, tien kilometer onder de veertig minuten, maanden training met een tikje van mijn fietswiel naar de verdommenis.
Dat je dan een week later nog eens opbelt of langsgaat met een bloemetje of een appeltaart en nog een keertje ‘sorry’ zegt en dat zij zegt: ‘het geeft niet. Ik ben niet kwaad meer. Jij deed het ook niet expres’, maar dat haar droom nog evengoed in stukken ligt. Zo dun als die kuiten zijn, zo broos al die dromen. Van haar, van mij, van al die sporters. Een klein beetje pech en weg zijn ze. Ik schudde met mijn hoofd. “Wat een onzin’, dacht ik ‘het ging goed. Ze zei nog hallo’ Ze heeft niet eens gemerkt dat ze bijna aangereden werd. Zo fietste ik naar huis.
Later dacht ik ook nog aan Getaneh Tessema, die in 1992 uit Ethiopie vluchtte en via Engeland in Nederland kwam en hier vier jaar lang op de weg en in het veld heel veel prijzen won, waaronder NK-cross, NK 10 km en NK halve marathon. Lopen was de sleutel naar een beter leven, dat helemaal uit lopen bestond, een droom. Het mooiste moest nog komen, dacht hij, tot hij op oudjaarsdag 1996 op weg naar de Sylvesterloop in Soest op een Brabantse snelweg autopech kreeg. Hij liep over de vluchtstrook om zijn wagen heen toen een vrachtwagen passeerde. Hij drukte zich nog tegen de flank van zijn auto, maar hij werd nog net geschampt. Wonder boven wonder overleefde Tessema, maar het lopen was voorbij.
Ik weet niet of hij de vrachtwagenchauffeur ooit nog heeft gesproken en wat die man zou moeten zeggen of zou doen. Misschien was het een nurks en onverschillig mens, die bij al het afschuwelijks zijn schouders ophaalde. Zulke mensen schijnen te bestaan. Misschien zit die chauffeur er nog altijd mee, met dat ene moment waarop hij aan de radio prutste, in zijn oog wreef, aan de oliebollen van die avond of zijn zieke zoontje dacht of iets anders deed, wat hem net die dertig, veertig centimeter de vluchtstrook op dreef. Weg droom.
‘Sorry’
Wat dan nog te zeggen.
Tessema is uiteindelijk teruggegaan naar Ethiopie en lopen is zijn leven gebleven. In het nationaal stadion in Addis Abbeba traint hij toplopers. Zelf jogt hij een heel klein beetje. Meer zit er niet in.
MDH