Sokken passen

Soms, als je aan het hardlopen bent, vooral als het al donker is, schreeuwen mensen. Mensen in auto’s die toeteren, hun raampje omlaag draaien en iets brullen; ze roepen vanaf een bankje op de stoep, waar ze met hun kont op de leuning en hun voeten of de zitting hangen; of vanaf een scooter, zo’n dikke passagier die zich half omdraait, zijn vuist balt, de mond gaat open, ogen worden klein, en dan komt er een of andere onverstaanbare  schreeuw. Eenmaal slingerde iemand iets naar mij toe. Het raakte mijn  bovenbeen en het sprong weg. Toen het over het trottoir stuiterde zag ik wat het was: het roze  been van een speelgoedpop.

Vorige week kocht ik goede loopsokken en omdat ik echt goede sokken zocht, wilde ik ze passen. De jongen van de loopwinkel bracht mij een Gamma-emmer losse sokken met een kop er op, links,  rechts, alle maten kriskras door elkaar, allemaal zwart.
“Kijk maar eens”, zei hij
Ik zat op een krukje en woelde door de sokken. Mijn handen wilden ze  sorteren, soort bij soort in  gezellige knoedeltjes, net als thuis in de la.
Onderwijl hielp die jongen van de loopwinkel een stel. Het was een jonge vrouw, een nogal omvangrijke jonge vrouw, die de schoenen paste  en haar man, die met zijn handen diep in zijn broekzakken, zijn bekken vooruit, toekeek.
De vrouw werkte een voet in een schoen.
De jongen zei heel galant iets over haar gewicht en legde uit wat demping was.
De man snoof een paar keer.
De  jongen strikte de veters van een Saucony voor de vrouw.
De man keek naar de prijs op de doos en trok eens aan zijn onderlip.
“Probeer ze buiten maar eens”, zei de jongen van de winkel.
De vrouw keek hem aarzelend aan. Haar man negeerde haar blik.
De vrouw sprong een paar keer op haar plaats. Haar lijf schudde, haar haar danste op en neer, maar ze lachte. Ze trok een sprintje van acht kabouterpassen door de winkel, draaide om haar as en sprintte haar acht passen terug.
Haar man zuchtte.
“Probeer ze buiten toch”, zei de jongen van de winkel. “Gewoon doen.” Hij ontweek de blikken van de man.
Ik was klaar met passen en gaf hem zijn emmer sokken terug en het paar dat ik wilde kopen.
Ik rekende mijn sokken af en hoorde op de achtergrond de man tegen zijn vrouw brommen.
“115 euro”, zei hij. Hij wees nog net niet naar zijn hoofd. De vrouw keek naar de deur.
Ik liep naar buiten en zocht in mijn jaszakken naar mijn fietssleutel. Mijn vingers voelden papieren zakdoekjes, kleingeld,  treinkaartjes, een appelsteeltje, vage harde dingetjes. De winkeldeur ging open en de vrouw kwam naar buiten, aarzelend, alsof zij een teen in het water stak. De jongen van de winkel bleef in de deuropening staan en keek hoe ze door de straat holde, tussen een paar winkelende mensen. Ze liep een meter of dertig weg, voorzichtig nog en kwam terug. Ze lachte naar de jongen van de winkel, draaide een pirouetje en rende weer weg, wat harder al. De jongen van de winkel riep haar een complimentje na. Ze keek over haar schouder, zo vrolijk dat ik haar mijn sokken wel cadeau wilde doen.
Ik zocht verder naar mijn sleuteltje. Ik rekte me wat uit, keek door de winkelruit naar binnen en zag de man tussen de schoenendozen staan, zijn handen weer in zijn zakken. Het misprijzen spatte van hem af. Hij sprak in zichzelf. Zijn lippen bewogen, ofschoon hij alleen in de winkel was. Ik vond mijn fietssleuteltje, het gekartelde randje sneed in mijn vingertoppen. De man draaide zich naar het raam en heel even kruisten onze blikken elkaar. Zijn lippen vormden twee lettergrepen en ik herkende ze onmiddellijk. Niet dat ik precies wist wat hij zei, maar ik zag hem onderuitgezakt in auto zitten en met zijn vuist op de claxon slaan, ik zag hem achterop de scooter zitten en zijn mond open doen, ik zag hem ergens op een bankje zitten. Toeter maar dacht ik, schreeuw maar, smijt maar met poppebeentjes, de volgende keer dat ik lekker ren en nageschreeuwd word, zie ik jou voor me, zoals je in je eentje in die winkel staat, wachtend, zonder dat je zelf weet waarop.

MDH

Geef een reactie