Iemand vertelde me over eeuwenoude hardlooprituelen. Indianen die honderden kilometers rennen en
onderwijl een ebbenhouten bal voortschoppen, Inca-ijlbodes die boodschappen overdragen in een
geheimtaal die ze zelf niet begrijpen. Medicijnmannen die hardlopers zegenen met geprevelde
formules. Kilometerslange voetsporen door de woestijn, die stoppen in het niets.
Zet dat maar eens naast de Champion Chip aan je veter, je lievelingssokken, je high five voor de start, dacht ik.
Maar later schudden de kinderen uit mijn straat aan mijn ladder. Ik knipte met een hand om de bovenste sport
geklemd de scheuten uit de leiboom in mijn achtertuin. “Of ik van de twijgen heksenbezems wilde maken.
Dan konden ze net als in Harry Potter zwerkbal spelen.” riepen ze. ‘Goed’ zei ik en ik klauterde voorzichtig naar beneden.
Weken cirkelden ze door de straat in hun spel met ballen, bezemstelen en toverspreuken.
Nu zijn de bezems uitelkaar gevallen, de regels ingekort, de ballen zoekgeraakt.
Maar het spel bestaat nog steeds: ze sprinten met een kale bezemsteel tussen hun benen en
af en toe roepen ze een toverspreuk.
Als je hen vraagt wat ze doen, kijken ze je zo misprijzend aan dat je je wel schamen moet.