Een paar jaar geleden liep ik ergens achter Woerden voor het eerst een halve. Het was vlak voor kerst en het parcours liep langs bevroren sloten en vaarten. De weides waren wit bevroren, maar de paden waren schoon. Duizenden stampende voeten schudden de rijp uit de bomen. In de verte zag ik de bovenlijven van schaatsers in rijen door de weides trekken.
Maar mooi is niet genoeg. Die 21 kilometers strekten zich als een onbekende verte voor me uit en iets in mij fluisterde me telkens toe: “niet te hard”, “pas op”, “kijk uit”.
Ik kwam achter een meisje te lopen met een wild dansende paardenstaart, waaraan een elastiekje met een oranje balletje zat, dat steeds tussen haar schouderbladen landde. Ze droeg een GPS die om de haverklap piepte.“Voor als ik sneller dan 5’15 ga”, zei ze.
“Blijf bij haar”, fluisterde ik, “dat is precies wat je wilde” maar ik ging door.
Later, op een dijkje, passeerde ik een kleine Aziatische man, met een heel lichte tred. “Jij loopt uitstekend”, zei hij. “Jij gaat heel goed” en hij stak een duim naar me op. Er zat iets onder zijn schoen, dat een klakkend geluid maakte. Fred Astair op Acics. Het geluid vervaagde, maar die duim bleef ik nog een poosje voor me zien.
Een poosje, want in Montfoort, waar uit een paar boxen ter hoogte van kilometer 17 heel hard “Flappie” van Youp van ’t Hek knerpte, trok iets of iemand aan een touwtje dat al een paar kilometer hinderlijk in mijn hoofd heen en weer slingerde. “Duisternis”zei een stem “en er was duisternis.”
Ik herinner me een haakse bocht in het parcours, een verlopen garage, met op het dak een kerstman zonder hoofd, een man in overall, die in zijn handen stond te blazen, een vaart, rinkelende schaatsen, iemand die “scheur” brulde en een vloedgolf van roffelende voeten. In al dat geroffel hoorde ik ook de klakkende schoen. Het ene ogenblik kwam hij, het andere was hij al weg. Ik zag weer een duim en veel later zwiepte een paardestaart met een oranje balletje voorbij.
Dit was drie jaar geleden. Ik heb sindsdien twee handen vol halve gelopen . en met dat gefluister ben ik na een paar keer gestopt. Hooguit mompel ik zo af en toe “ontspan man, ontspan” en meestal kijk ik lekker om me heen. Maar laatst, op een veel te warme zondagmiddag op een met betonplaten verharde straat in Enschede, dook er een klakkende schoen op uit het niets.
Ik keek naar mijn schoenveters, die op en neer dansten op mijn wreven, naar de spleten tussen de betonplaten en naar de kiezels die zaten vastgeklonken in het beton. Ik dacht aan een kerstman zonder hoofd, aan rijp die uit de bomen dwarrelt en aan schaatsen die rinkelden over het ijs en ik weet zeker dat ik die middag de enige was, die bij het passeren van de finish dacht dat het winter was.